Nachtboek Maud #22: Een wonder dat ik niet ben opgepakt voor moord
Terugblik: Maud ging afgelopen week los in Barcelona met haar vriendin Jessie om haar catastrofe in Nederland te vergeten. Op het feestje Elrow gebruikt ze voor het eerst MDMA. Jessie neemt de Amsterdamse Dylan mee naar haar hotel, terwijl Maud de Uber-chauffeur vrolijk heeft afgewimpeld. In haar hotelkamer leest ze opeens een appje van Sam dat ze die avond over het hoofd had gezien. En hoewel hij stomdronken was, leek dat appje maar één ding te betekenen: Sam miste Maud. En dat terwijl Maud net heeft besloten weg te gaan bij de vereniging…
Het was retegezellig die laatste avond bij het restaurant van de oom van Juan (de Uberman). Met de groep Amsterdammers van Dylan, Jessie, Juan en twee vrienden van Juan zijn er geloof ik wel zeven kannen sangria doorheen gegaan, om over de ‘cerveza’s’ nog maar te zwijgen. Dylan vertelde dat er in Amsterdam in hun huis een kamer vrij komt en dat, als ik daadwerkelijk besluit om weg te gaan uit Leiden, ik van harte welkom ben om bij hun in te trekken.
Met een bonkend hoofd pak ik de volgende ochtend mijn koffer in. Jessie en ik zijn alleen: Jessie wilde Dylan eerst nog een paar keer in nuchtere toestand zien in Amsterdam voordat ze met hem het bed in dook. Ze vindt hem wel ‘boyfriend material’ en wil dat letterlijk niet ‘verneuken’.
De Spaanse worst van Juan heb ik ook maar afgeslagen. Juan bleek bij daglicht en zonder MDMA toch een stukje minder aantrekkelijk dan ik voor ogen had en buiten dat heb ik de afgelopen 48 uur alleen maar aan dat appje van Sam gedacht. ‘Hey zuiplap! Ik mis jou ook. Ben morgenavond terug in NL’, appte ik uiteindelijk terug. Terwijl ik op verzenden druk lijkt het alsof heel smurfenland zich in mijn buik nestelt en het startsein geeft voor de aftrap van het WK touwtjespringen. Met een zucht plof ik op mijn koffer om hem dicht te krijgen. Ik hoor het plastic kraken en zie één van de sluitingen wegschieten onder de houten pallets van het bed. Great!
Het is duidelijk niet mijn geluksdag: vanwege een fout in de reservering worden Jessie en ik niet naast elkaar geplaatst in het vliegtuig. Zij heeft het geluk om tussen twee oude dames in te belanden die de hele trip naar huis niets anders doen dan slapen (links) en een tijdschrift over breien doorbladeren (rechts). Ik daarentegen zit aan het gangpad, met naast mij een peuter die niets anders doet dan krijsen (ik wil hem slaan) en zijn moeder aan het raam die tijdens de vlucht 281 keer bij haar koffer in het bagagerek moet voor spullen om dat kind te laten stoppen met krijsen. Als ik haar vriendelijk – maar waarschijnlijk met een kop als een oorwurm – vraag om te wisselen van stoel, zegt ze liefjes dat ze graag van het uitzicht wil genieten.
Als ik het vliegtuig verlaat, geef ik mezelf een schouderklopje. Mijn geduld is deze vlucht dusdanig op de proef gesteld, dat het een godswonder genoemd mag worden dat ik straks niet door de marechaussee wordt opgewacht en opgepakt voor moord (of poging tot). Met Jessie wacht ik bij de bagageband op mijn spullen. Het duurt een eeuwigheid. Jessie heeft haar koffer al geruime tijd, maar ik heb nog steeds geen glimp opgevangen van mijn lichtblauwe exemplaar. Totdat ik opeens een teenslipper de band op zie sliden. Die wordt gevolgd door een stijltang, een glittertop die mij akelig bekend voorkomt en daarna een heel arsenaal aan ondergoed, inclusief gedragen exemplaren. Dit zijn mijn spullen!
Overal om mij heen hoor ik gegiechel en ‘ohhhh’s’ en ‘jeetjes’. Met een rood hoofd pak ik mijn gehavende koffer, die achter een drietal gekleurde bh’s aangesmeten is. De helft van de inhoud ligt op de bagageband. Blijkbaar waren ducktape en het touw dat we gebruikt hebben om mijn koffer uiteindelijk dicht te krijgen toch niet voldoende.
Dik een uur later, na allerlei declaratieformulieren te hebben ingevuld, kan ik eindelijk de aankomsthal betreden. Ik ben zó chagrijnig dat zelfs Maarten van Rossum nog vrolijk af zou steken als hij naast me zou lopen. Verbeten kijk ik naar de vloer, met in mijn achterhoofd het gegeven dat ik met die kapotte klotekoffer vol spullen ook nog helemaal met de trein naar Leiden moet.
„Maud!” hoor ik opeens vanaf de linkerkant. Als ik op kijk zie ik tot mijn grote verbazing Sam staan, met in zijn linkerhand een heliumballon van een lachende bloem en in zijn rechterhand een bagagekar. „Wat doe jij nou hier?” vraag ik lachend als ik naar hem toe loop, met Jessie in mijn kielzog. Mijn chagrijnige gevoel is als sneeuw voor de zon verdwenen als ik hem een knuffel geef. „Ik dacht ik kom je ophalen. Met die sneeuw reizen met de trein wordt vast niks.”
Ook de auto bleek niet echt een daverend idee. Dat is de conclusie als we na 3,5 uur eindelijk terug in Leiden zijn. Toch was de lange rit alles behalve vervelend. Sam zette Jessie af op een handige plek en daarna hebben we uren foute hitjes geluisterd, bij een tankstation koffie en chocola gehaald en ontzettend gelachen om mijn kapotte koffer-incident en MDMA-avontuur.
„Zo, die kun je wel weggooien als hij straks uitgepakt is”, zegt Sam terwijl hij het blauwe gevaarte op mijn bed tilt. Als er aan de zijkant een toilettas naar buiten piept, schiet ik langs hem heen om het op te vangen, voordat mijn favoriete make-upjes allemaal op de grond te pletter vallen. Terwijl ik omhoog kom, stoot ik met mijn hoofd tegen de Sam’s kin.
„Omg, sorry!” piep ik, terwijl ik de toilettas op bed gooi, waarna ik met beiden handen zijn hoofd vasthoud. Maar het lijkt Sam weinig te deren. Lachend kijkt hij mij recht in mijn ogen aan, terwijl hij gevaarlijk dichtbij komt.
Ik kan niet meer nadenken. De smurfen in mijn buik zijn veranderd van locatie. In plaats van het WK-touwtjespringen bevinden ze zich nu op de afterparty: een hardcore gabberfeestje. Ik sluit mijn ogen en weet wat er gaat gebeuren: Sam gaat mij zoenen.
Dit artikel verscheen eerder op Metronieuws.
Lees ook: Nachtboek Maud #20 MDMA neem je niet voor culinair genot